dinsdag 7 juli 2009

29

Ik zat in de trein naar huis en las een nieuw boek. Een leuk boek; het gaat over bevers (hoedna's eigenlijk - Afrikaanse) en eerste liefdes, maar ik was moe. Op bladzijde 31 bleef ik steken, en wel op één stukje zin:

Annepiet mankeerde niets (tot de macht drieduizend)

De drie woorden namen het lezen over en ik vergat dat ze onderdeel van het verhaal van de bevers en de liefde waren.

De conducteur kwam langs. Ik liet mijn vervoersbewijs zien en hallo'de haar Annepiet mankeerde niets. Daarna viel ik in slaap, maar het was geen slapen: ik was aan het Annepiet mankeerde nietsen. Toen ik over moest stappen, hingen er nog steeds drie woorden in mijn hoofd. Ik begon me zorgen te maken. Toen ik bij mijn bus aankwam, zag ik dat de chauffeur buiten stond te roken. Opgelucht dat ik mijn mond niet hoefde te gebruiken, haastte ik me naar een plek in de bus. Een plek die veilig was: er zat niemand bij me in de buurt die wellicht op het idee zou komen me te vragen wat ik zoal doe.

Toen ik mijn bus was uitgestapt, nog steeds in de roes van de woorden en hoe ik ze kon vergeten (en hoe mijn leven eruit zou gaan zien -zou gaan klinken- als dat vergeten zou mislukken), liep er een wit poedelachtig hondje op me af. Het baasje liep een paar meter verderop. Ik bukte me om het beestje te kunnen aaien en toen ik opkeek liep het baasje op dezelfde hoogte als waar het hondje en ik elkaar stonden te begroeten. De vrouw keek me aan en ik zei: 'Wat is ze lekker zacht'. Toen de vrouw reageerde met een net zo'n poedelige 'Ja-ha' als haar hondje, was ik opgelucht. Er mankeerde me niets. En ik was bijna thuis.

1 opmerking:

  1. wat schrijf je weloverdacht, maar natuurlijk. echt mooi hoor, ik geniet er steeds van als ik het lees.

    BeantwoordenVerwijderen